Beschrijving van Osterrieth herenhuis ANTWERPEN 1 (centrum) in ANTWERPEN / BELGIË:Stevi Raeymaekers: 'Het Osterrieth huis is een mooi voorbeeld van Rococo,
gekenmerkt door de aanwezige schelpmotiefjes en de ijzeren
balustrade.
Het was vroeger de woonplaats van de mondaine bevolking die een huis in de stad verkoos
boven een gebouw in het platteland.'
Het Osterrieth Huis op de Meir is een zogenaamd 'stadshotel' uit de 18de eeuw. Het is
gebouwd in de toenmalige populaire roccocostijl door Jan-Pieter
Van Bauerscheit. Van deze zelfde bouwheer staat trouwens amper 100m verder het
befaamde Susteren Herenhuis. (met dank aan Freddy Dehoperé) Flor Sel:
'In dit huis is de DEXIA bank gevestigd. Het komt niet voor in de categorie
BANK.'
Frits Schetsken: '1749 is het geboortejaar van dit huis, al zal het nog tot 1874
duren
voordat het zijn huidige naam krijgt. Maar er wordt hier al veel langer chique gewoond.
Dat begint met Josse Draeck, telg uit een Antwerpse familie van hoge pieten in het
stadsbestuur. Hijzelf is schepen, familielid Willem burgemeester. Josse laat begin 16de
eeuw hier een huis bouwen, waarin hij tot zijn dood in 1521 blijft wonen. De volgende
eigenaar is schoonzoon Geronimo Lopez en met hem kleurt het hier een tijdlang
mediterraans
met de opeenvolgende bewoners: Jeronimo en Alonzo d’Espinoza, Simon Rodriguez d’Evora,
Jacomo Antonio Carenna … het lijkt alsof er geen Vlamingen meer zijn in Antwerpen.
Dat
verandert met Arnold du Bois de Vroylande, die er op 13 maart 1726 zijn intrek neemt
met
zijn vrouw Catharina Vecquemans. Ze komen uit Kortrijk, zijn schatrijk en behoren tot
de
kapitaalkrachtigste families van Antwerpen. Dat fraaie achterste stuk van hun naam – de
Vroylande – danken ze aan voorvader Gilles, die in de adelstand is opgenomen en in
Wallonië enkele heerlijkheden bezat, waaronder Vroylande. Ook van hem erft de familie
het
buitengoed Sorghvliedt in Hoboken, dat vandaag als districtshuis van die Antwerpse
deelgemeente fungeert. Maar aan de Meir staat nog steeds geen prachtige rococogevel,
daarvoor moeten we nog even wachten op Arnolds dochter Régine-Thérèse. Régine-
Thérèse
slaat een goede partij aan de haak, Melchior Joseph van Susteren, wiens broer Johan
Alexander aan de overzijde van de Meir in een waar stadspaleis woont, dat die naam
vandaag
als Paleis aan de Meir nog steeds eer aandoet en intussen al eens koninklijke
residentie
is geweest. Het huwelijk van Régine en Melchior is van uiterst korte duur, na enkele
maanden overlijdt manlief reeds en wordt Régine-Thérèse douairière, zoals adellijke
weduwes door het leven plegen te gaan. Wanneer ook haar vader zes jaar later overlijdt
erft ze het ouderlijk huis, koopt aanpalende panden in de Eikenstraat en vraagt aan
overbuurman Johan Alexander het adres van zijn architect, zodat ook zij iets fraais kan
laten bouwen. Die architect is Jan Peter van Baurscheit de Jonge. Zoals de naam al
doet
vermoeden komt de familie uit Duitsland, uit Wormersdorf. Pa wordt daardoor nog ‘Pier
den
Deuts’ genoemd en is beeldhouwer. Zoon Jan Peter leert die stiel van hem, maar ziet het
monumentaler, wil bouwmeester worden. Hij zal daadwerkelijk gaan bouwen, eerst in
Zeeland
en Zuid-Holland, niemand is meteen Sant in eigen land, laat staan in eigen stad. Maar
na
die buitenlandse uitstapjes komen de opdrachten uit Antwerpen toch vlot binnen. Jan
Peter
houdt het niet bij stenen omhulsels, ook de hele binnenhuisinrichting, compleet met
lambrisering, stucplafonds, schouwen en meubels zijn bij onze J.P. in uitstekende
handen.
Mevrouw wil misschien ook een tuin? Komt meteen voor elkaar! Vanaf 1749 begint Jan
Peter
Van Baurscheit Jr. de bestaande panden aan de Meir grondig te verbouwen tot een
comfortabel herenhuis voor een dame. Hij ontwerpt een nieuwe gevel in natuursteen met
rocaillemotieven – grillig, denk aan druipsteengrotten en koraalriffen – bekroond door
een
schelpmotief in de kuif, want we zitten midden in de rococo-periode. Régine hoeft zelfs
niet in de stofwolken te leven, van haar jong overleden zus Henriette erft ze kort na
1745
het Pulhof in Berchem, een optrekje als refugie buiten de stad. En Jan Peter kan rustig
zijn laatste grote schepping afwerken, het ongeverfde natuurstenen deel van het huidige
Osterriethhuis is authentiek Van Baurscheit. Heb je een huis en meubelen dan kan je
trouwen en dat doet Régine-Thérèse op 3 juli 1755 voor de tweede keer met Alexander
Henri
della Faille, weer zo’n naam die klinkt als een klok in adellijke kringen, al is het
deze
keer fake Italiaans, afkomstig van Van der Falie. Alexander Henri is vijf jaar jonger
dan
Thérèse, maar toch overlijdt deze heer weer als eerste van het koppel, op 24 juni 1783.
Zou Régine iets in het eten doen of put ze die mannen erotisch uit? Zelf sterft ze in
1791
zonder directe erfgenamen en het Hôtel van Susteren-du Bois, zoals het pand dan
bekendstaat, gaat naar haar neef Ferdinand Jozef du Bois, zoon van broer Joan Anthoni
en
Dymphna della Faille. Ja, er werd flink uitgehuwelijkt tussen rijke Antwerpse families
in
die dagen. Tot 1850 blijft het huis binnen de familie, daarna wordt het gekocht door
bankier Van Kerkhove, maar die gaat failliet en zo komt het op 17 oktober 1874 in
handen
van de 48-jarige Jacques-Ernest Osterrieth, een rijke handelaar die vanuit Frankfurt
vele
landgenoten naar Antwerpen is gevolgd. Hij is actief in de wol- en huidenimport uit
Zuid-
Amerika, met name Argentinië. Daar hebben Antwerpse zakenlui van Duitse origine hele
kuddes op de pampa’s in mede-eigendom. Wat er na huid en haar overblijft aan
vleesoverschot komt ook naar Antwerpen voor de productie van vleesextracten, waarin de
Duitse familie Liebig zich specialiseert met de Oxo-bouillons. Ernest, zoals onze
nieuwe eigenaar wordt genoemd, heeft reeds sinds 1850 een filiaal in Antwerpen. Wanneer
hij voor de tweede keer weduwnaar wordt – kreeg hij het recept van Régine? -, hertrouwt
hij in 1867 met Leonie Mols, een zeventien jaar jongere vrouw. Ook in die tijd ging dat
al
zo. Vanaf eind 1874 vestigt Osterrieth zijn kantoren in de huisvleugel aan de
Eikenstraat.
Het is tussen dit kantoor en het bedrijf Grisar en Cie, op dat moment geleid door Max
Grisar, ook actief in de handel in huiden, wol en leer, dat in 1879 de eerste
telefoonlijn van Antwerpen tot stand komt, aangelegd door The Antwerp International
Bell
Telephone Company, waarvan vader Ernest Grisar en Ernest Osterrieth mede-oprichters
zijn.
Wanneer Ernest Osterrieth in november 1893 overlijdt, laat hij bij testament alle
bedienden, werklui en huishoudpersoneel een bedrag van een vol jaar salaris na. Zijn
weduwe blijft in het pand wonen en maakt er nog iets mooiers van, zowel in het
interieur
als aan de buitenkant. Zo laat zij in 1896 het linker gedeelte van de gevel dat de hoek
met de Eikenstraat maakt aanbouwen. Dit deel, maar dan zonder de erker, komt al voor op
het gevelontwerp van Jan Peter Van Baurscheit Jr., maar is destijds niet gerealiseerd.
Om
het onderscheid te maken met het authentieke Van Baurscheit-deel is het later wit
geschilderd. Het interieur wordt door Leonie onder meer verrijkt met een Oude Vlaamse
Kamer, waarin zich een renaissanceschouw met Delftse tegels bevindt. Leonie
Osterrieth
staat binnen de Duitse kolonie in Antwerpen bekend als de koningin van de liefdadigheid
en
is onder meer mede-stichtster van het Joostensgesticht in Zoersel, oorspronkelijk een
instelling voor tuberculozen, vandaag een verpleegtehuis voor demente bejaarden.
Daarnaast
nodigt zij prominenten uit naar het paviljoen, dat in 1677 op de tweede binnenplaats
van
de woning is gebouwd, om daar concerten of voordrachten te geven voor de Duitse
kolonie.
Onder andere de journalist-ontdekkingsreiziger Stanley, die voor koning Leopold II het
door hem verworven Belgische Congo doortrekt en daar de verloren gewaande Livingstone
terugvindt, wordt hier ontvangen bij diens bezoek aan Antwerpen. Ook de Noor Roald
Admundsen is hier te gast, de man die als eerste de Zuidpool weet te bereiken, voordat
zijn rivaal Scott daarin slaagt. Léonie steunt ook de expeditie van Adrien de Gerlache
met
de Belgica naar de Zuidpool en bezorgt kerstpakketten aan de bemanning, waardoor ze als
‘meter’ van deze expeditie wordt beschouwd. In 1954 koopt de Bank van Parijs en de
Nederlanden (Paribas) het gebouw ten tijde van het voorzitterschap van Maurice
Naessens.
In deze periode worden de zolders met balkengebinte, die van vóór Van Baurscheit
dateren,
ingericht als vergaderzaaltje. Houtsnijder Frans Masereel mag een tijdlang zijn atelier
in
een stukje Osterriethhuis inrichten en Paribas verwerft een bijzonder mooie
kunstcollectie
met heel wat bekende namen, die echter nooit publiekelijk toegankelijk is gemaakt. En
ja, hoe gaat dat bij banken? Eerst verandert Paribas in Artesia, dat wordt later een
stukje van Dexia en daar heeft de crisis Belfius van gemaakt. Nu bezuinigen het nieuwe
parool is, heeft Belfius het Osterriethhuis verkocht aan vastgoed-investeerder Athelean
voor 24 miljoen euro. Om dat geld te laten renderen zal de woning van Régine, Ernest en
de
anderen als nieuwe bestemming waarschijnlijk een exclusieve winkel krijgen en zo blijft
geld de rode draad door ons verhaal.' Clemens Sauvillers: ' VOORAL MOOI BEN BLIJ HIERAAN DEELGENOMEN TE HEBBEN VAN 1988 TOT
2013 JAMMER DAT DOOR TOEDOEN VAN ENKELE MENSEN DIT UIT HANDEN
IS GEGAAN VAN DE BANK'
Français English
  
|