Beschrijving van Groot Vleeshuis GENT / BELGIË:Rudy van Elslande : 'Dit langwerpig vleeshuis (overdekte markt (halle) van
de beenhouwers), met een opeenvolging van bijna gelijke traveeën, werd
opgetrokken tussen 1407 en 1419 o.l.v. architect Gillis de Suttere (de
erfscheider of opperbouwmeester van de stad), en heeft een oppervlakte van 900 m². Het
vervangt een houten vleeshuis dat reeds in 1251 vermeld werd en dat ongeveer op dezelfde
plaats stond. Daar dit hauthuus in het begin van de 15de eeuw in erbarmelijke toestand
verkeerde werd besloten om het huidige gebouw op te trekken. In 1407-1408 werd aangevat
met de bouw en deze werd in 1418-1419 beëindigd. Het vleeshuis werd in verschillende
bouwfasen opgetrokken. Alfons Van Werveke was door de vermelding van den achtersten
vierendeele in een document uit 1417-1418 van mening dat er vier bouwfasen waren, wat
bevestigd wordt door de stedelijke betalingen aan de aannemers. Opvallend hierbij is dat
tussen april 1408 tot de eerste helft van 1413 drie van de vier fasen onder het dak
gebracht waren. Wellicht werden de werken kort nadien opgeschort tot in 1415-1416 wegens
beperkte stedelijke geldmiddelen. '
Het dak rust op een indrukkende, eikenhouten
open dakstoel. De zijgevels zijn
trapgevels.
Rudy van Elslande : 'Tussen 1446 en 1448 werd op verzoek van de deken Jacob van Melle
binnen in het Groot Vleeshuis een kapel, gewijd aan de heiligen Antonius en
Hubertus, met sacristie gebouwd. Op 3 november 1448 werd door bisschop Jean Chrevot van
Doornik en Philippe Courault de Polignac, abt van de Gentse S.-Pietersabdij, de kapel
ingewijd. Boven het altaar werd een muurschildering geschilderd in olieverf
voorstellend “De Geboorte van Christus”, die schraal verlicht werd door drie
spitsbogige vensters aan de Leiekant. Deze muurschildering werd in
1855 herontdekt onder plamuurlagen. Deze muurschildering heeft aanleiding gegeven tot heel
wat discuties i.v.m. de iconografie en de auteur (zie verder). De kapel bevatte nog meer
kunstwerken zoals een houten Christus boven de kapeldeur met het prachtig gesmede slot en
enkele heiligbeelden, waaronder St.-Antonius, de beschermheilige van de vleeshouwers. Het
sobere middeleeuws altaar werd in 1696 vervangen door een fraai gesneden retabel van Jean-
Baptiste van Heldelbergh. Bij de afbraak van de kapel in 1828 was dit retabel reeds
vervangen door een wit marmeren altaar (thans: Zelzate, Ziekenhuis van de Broeders van
Liefde), dat waarschijnlijk mag vereenzelvigd worden met de opdracht die de vleeshouwers
in 1768- 1769 gaven aan de steenhouwer Jacobus Martens. Tijdens de 17de en 18de eeuw werd
de kapel verder opgesmukt met kunstwerken, o.a. door schilderijen van Pierre (? Philippe?)
Beernaert, Frans van Mierop alias Cuyck en Robert van Audenaerde.
Tijdens de Franse periode werd de eredienst afgeschaft, maar heringericht onder het
Nederlands bewind. In 1828 werden de noordoostelijke en zuidoostelijke kapelmuren
gesloopt, waardoor de ruimte deel ging uitmaken van de vleesmarkt. Niet alleen de kapel
werd aangepast aan de smaak van de tijd, maar ook aan het vleeshuis zelf werden er
regelmatig veranderingen en restauraties gedaan.
In het midden van de 16de eeuw werden tegen de zuidoostelijke gevel 16 penshuisjes
gebouwd. Dit waren winkeltjes waar men ingewanden en resten van slachtafval verkocht. Ter
gelegenheid van de blijde intrede van infant Ferdinand in 1635 werden deze onsierlijke
huisjes verwijderd. In 1642 werden zeven nieuwe penshuisjes bebouwd, waarvan er reeds twee
in 1778 werden afgebroken. In 1884 verkeerden deze laatste penshuisjes in een zodanige
erbarmelijke toestand dat beslist werd om ze te slopen.
In 1744 kreeg het Groot Vleeshuis een grondige renovatie, waarbij de getrapte
dakkapellen grotendeels verdwenen. Steeds minder en minder voldeed in de 19de eeuw het
Groot Vleeshuis aan zijn oorspronkelijke bestemming. Op 11 april 1884 werd de vleesmarkt
overgebracht naar de nieuwe stallen met stenen vleestafels naast de vismijn. Het Groot
Vleeshuis werd verhuurd aan een afdeling van het Ministerie van Spoorwegen, Post en
Telegraaf. Ingrijpende verbouwingswerken werden aangewend voor de gebruikstelling van het
gebouw voor post- en telegraafdiensten en voor het verzenden van goederen.
Met oog op de wereldtentoonstelling te Gent in 1913 wilde men het Groot Vleeshuis
restaureren naar zijn uitzicht in de 17de eeuw. Geldnood, maar vooral discussies en
pennentwisten lagen aan de basis van het feit dat de restauratie van het Groot Vleeshuis
pas in januari 1914 voltooid was.
Tijdens het interbellum kreeg de vleeshal een nieuwe huurder: een groenten- en
fruitverkoper. Na zijn vertrek in de loop van de jaren ’60 werd het gebouw gedeeltelijk
omgevormd tot vismijn en autoparking, die in de jaren ’70 omgevormd werd tot polyvalente
ruimte.
Tegenwoordig wordt het Groot Vleeshuis gebruikt als promotiecentrum voor Oost-Vlaamse
streekproducten. De glazen kooi werd toegevoegd om hygiënische
redenen (met architecten Coussée & Goris).
De muurschildering “De geboorte van Christus”In het midden ligt het kind in een
stralennimbus en wijst naar de opdrachtgever die we kennen dankzij de titulus onder de
schildering: (Dit) heeft doen maken Jacob de Ketelboetere int jaer ons heeren alsmen
schreef M CCCC ende XLVIII. Jacob de Ketelboetere was herhaaldelijk vinder (rechter) van
de Gentse St.-Michielsparochie en trad als bemiddelaar van het vleeshuis op. Hij
onderhield een nauwe band met het Gentse St.-Lucasambacht, daar hij op 28 januari 1444
opgenomen werd als meester in de Gentse schildergilde. Achter het Jezuskind knielt
Anastacia, de vrouw die volgens een middeleeuwse traditie Maria had bijgestaan bij de
bevalling. Deze vroedvrouw is te herkennen aan de “windel” van haar tulband die ze
vasthoudt. Links voor het kind knielt Maria en rechts Jozef met de kaars, attribuut van
het licht dat de verlosser op de aarde bracht. Hun gezichten waren door het aanbrengen van
balken volledig verdwenen. Felix De Vigne schilderde in een realistische stijl twee nieuwe
hoofden, die zeker afweken van de originelen. Het is pas met Hugo van der Goes (ca. 1470)
dat Jozef als veertiger – en niet als oude man - werd afgebeeld. Tijdens de herontdekking
van de schildering was het bovenste deel met een tronende God-de-vader en de herders
gedeeltelijk verdwenen. Onderaan knielen links Filips de Goede en de latere Karel de
Stoute die we herkennen aan de wapenschilden boven hun hoofd. Opvallend is dat deze
hertogen niet zoals traditioneel afgebeeld werden in het zwart gekleed, maar in een soort
wapenrok met heraldische motieven. Langs de andere zijde knielt de hertogin Isabella van
Portugal en Adolf van Cleve, heer van Ravenstein.
Gebaseerd op een geheugencitaat van Theodore Schellinck, die zo maar uit zijn hoofd een
document kon opzeggen waarin vermeld werd dat Nabur Martins een schildering
moest penselen - zoals hij dit gedaan had in het Groot Vleeshuis – in de St.-Martinuskerk
te Ekkergem, werd dit geboortetafereel op het actief geplaatst van deze belangrijke Gentse
schilder. Deze muurschildering vertoont een stijl die zeer dicht aansluit bij de Meester
van Flémalle: oplopend perspectief, te breed getekende profielportretten, de hoekige
plooienval... en in het bijzonder met een gelijkaardige voorstelling van deze anonieme
schilder te Dijon (Musée des Beaux Arts). Louis Maeterlinck trachtte dan ook de Meester
van Flémalle te identificeren met Nabur Martins, wat geen navolging kende. Daar men nadien
het document niet meer heeft weergevonden en door het citaat van Schellinck, die berucht
werd door zijn fantasieën, wordt thans de toeschrijving aan Martins niet zonder meer
aanvaard.
De Madonna met de inktpotAls laatste bespreken we hier het beeld in de
beelnis boven de ingang van de gevel: “O.-L.-Vrouw met de
inktpot”. Maria, die in haar rechterhand een inktpot vasthoudt, draagt op haar linkerarm
Jezus die een ganzenpluim in de rechterhand heeft. Hoewel de voorstelling aansluit bij een
Vlaamse traditie ( Aardenburg, St.-Truiden, Brugge, Maastricht en Zennik) heeft de
voorstelling aanleiding gegeven tot verschillende legendes:- Een vleeshouwer die
voor een prijskamp van de Gentse rederijkerskamer een gedicht had geschreven, maar het
spijtig genoeg het verloren had, bad tot Maria om het te mogen terug vinden. De volgende
morgen lag voor hem zijn dichtstuk herschreven in gouden letters op perkament. Uit
dankbaarheid liet hij een Mariabeeld met een inktpot maken.
- Een andere legende wil dat
een ongeletterde Bruggeling, Huibrecht genaamd, de grote prijs van de Gentse
Rederijkerskamer wilde winnen. De jongeman bad tot Maria, werd verlicht en schreef een
gedicht waarmee hij de grote prijs won. Uit dankbaarheid liet hij een O.-L.-Vrouwbeeld met
de inktpot vervaardigen…
- In andere steden met gelijkaardige beelden verklaart men haar
voorstelling als de “avocate nostra” (goddelijke voorspreekster), waarbij het kind de
smeekbeden van zijn moeder getrouw noteert.
- Een andere verklaring is dat het kind de
namen van de uitverkorenen opschrijft. Volgens de Christelijke iconografie verwijst de
schrijvende Jezus naar het feit dat hij Gods woord op de aarde brengt.
Wanneer deze
voorstelling aan de gevel van het vleeshuis verscheen is moeilijk te achterhalen. In 1416-
1417 kreeg de Gentse schilder Kerstiaen van de Winckele en zijn gezellen de opdracht om
het Mariabeeld en het beeld van St.-Jan te stoffeerne (polychromeren), die opgesteld
zouden worden aan de gevel van het Vleeshuis. Op het einde van de 15de eeuw werd er enkel
melding gemaakt van een Mariabeeld waarvan het hoofd versierd was met eenen roosen hoet.
Aan de basis van deze voorstelling ligt de verering van de Gentse vleeshouwers voor de
Madonna met de inktpot te Aardenburg. Tijdens de Pinksterenweek trokken de Gentse
gildebroeders naar Herdenborch waar zij tijdens de tweede kwart van de 15de eeuw het beeld
tooiden met een kleed als betuiging voor hun devotie. In het midden van de 16de eeuw moet
reeds een gelijkaardige voorstelling de nis van het Gentse vleeshuis getooid hebben. In
1566 werd volgens Marcus van Vaernewijck “die schoone Marien beelde, alzoo groot als
dleven, die stont over hende an tVleeschhuus, …, welcx kindekin pleecht in zijn handekin
te hauden eenen scriftoris, die haudende bij den inctpot” vernield.
BibliografieDE POTTER F., Gent, van den oudsten tijd tot heden Geschiedkundige
beschrijving der stad, dl. II, in: Geschiedenis van de Gemeenten der provincie Oost-
Vlaanderen, Flandra Nostra, Torhout 1989, blz. 370- 373. DECAVELE J., Onze-Lieve-Vrouw met
de inktpot, Toerisme in Oost- Vlaanderen, 1972, p. 91-92. HAERENS K., Gentse
merkwaardigheden, Gent 1980 VAN ELSLANDE R., De geboorte van Christus in het Groot
Vleeshuis, in: Ghendtsche Tydinghen, 11de jg., 1982, blz. 99-108. VAN DE WIELE J. (red.),
De markt Economisch forum en kloppend hart van agrarische, stedelijke en industriëele
maatschappijen, Gent 1988, blz. 83-96. VAN ELSLANDE R., Nabur Martins, de belangrijkste
Gentse schilder uit het midden der 15de eeuw, in: Ghendtsche Tydinghen, 25ste jg., 1996,
blz. 190-202. '
's Nachts wordt het gebouw verlicht.
Français English
|